Categorie: Publicaties
3 gedichten in Liegend Konijn
In het voorjaar van 2020 verschenen de gedichten ‘Alcoholverslaafden’, ‘Wonderland’ en ‘code rood’ in Het Liegend Konijn.
7 gedichten in Tirade
In Tirade nr 473, jaargang 63 (november 2019) verschenen 7 gedichten: Genetica, Plooibaar, Het Ongeluk, Begrafenis, Wegwerpbeker, Volgzame Liefde, Ziekenhuisdagen G E N E T I C A en zo arriveerde ik als eerste bij de dokter en kon ik het niet laten achterwaarts naar binnen te wandelen printte ik mezelf in de gevallen sneeuw alsof ik alvast de vrijheid tegemoet wandelde met vlokken groot als handpalmen die me blinddoekten en de diagnose uitwisten want wit is geen kleur, het is een mist in hoofd en oren een leegte waarin alles verslakt en vergeet een afwezigheidsbriefje is overbodig winterdagen nemen sowieso vakantie bij de bakker liggen felroze donuts op het rek waarop de poedersuiker die ook buiten rondwaait P L O O I B A A R er woont een hond in mijn kat hoe ze zich oprolt als een hotdog op koude dagen voor de tochtspleet uitgestrekt aan de achterdeur slaapt met een half oog aanschouwt ze het leven zomer waait samen met het afval voorbij poëzie ligt soms gewoon te zonnen op de vensterbank denk ik terug aan toen we ook nog buigzaam waren de kleine zetel waarin we ons plooiden en pasten, als de kat die in een te kleine doos dag na dag het geluk vindt H E T O N G E L U K achter de ramen bewegen langzame schimmen mijn benen schutteren, ik dwing ze vooruit wandelend in hun schaduw tot onder de aarde ik weet nog niet wie of wat ik daar zoek een straatlantaarn knippert en slikt het licht in, het is tijd om te gaan slapen ik recht de kraag van mijn trui wacht tot ik groen licht krijg bij het kruispunt plooi ik me in de vorm waarin hij werd gevonden, op mijn zij met de hoekige ledematen van een trekpop tel ik passerend verkeer, de uren naar de ochtend B E G R A F E N I S een das laat zich niet knopen, een sok verdwijnt het strijkijzer wordt eerst niet warm, daarna te heet een broek wrinkelt zich vol kreuken de gootsteen verslikt zich in vergeten vaat en loopt over, huilt in jouw plaats je draagt twee truien en je grootste jas moffelt je druilerige hart weg slaat met je vuist op het aanrecht tot het verdriet in een zakdoek past je stapt over de drempel en vertrekt de zoveelste trede in een afscheid je sleutels verdrinken in het riool fietsbanden lopen samen met je leeg de overweg blijft langer dicht dan anders en verkeerslichten kiezen eensgezind voor rood dagen als deze moeten van zichzelf gered worden ze moeten vroeg naar bed, thee met honing drinken bingewatchen op Netflix en een frisse neus halen in de wind gaan staan, als een straaljager voorbij vliegenof weer netjes op hun plaats waaien W E G W E R P B E K E R ik verslenter het voetpad spoel in gedachten de ochtend verder sla mijn vuisten fastforward voor me uit en vecht tevergeefs met mezelf drie geschoren coniferen leunen in een kringetje naar elkaar toe, overleggen als rugbyspelerseen strategie om me te verjagen ik wacht aan het eind van mijn gestrekte armende toekomst staat voor me, ik geef die geen hand te lang heb ik op haar gewacht enkel een straatlicht knippert verbaasd de wind speelt met de touwtjes van mijn jas vuil vlucht de straat uit wegwerpbekers en pampers vliegen de vrijheid tegemoet ik wil ook een wegwerpbeker zijn gewoon een klets koffie in mijn buik om me compleet te voelen V O L G Z A M E L I E F D E en net als je denkt dat er hoop is voor de mensheid zie je een vrouw sloffen tussen de grauwe woonblokken ze wandelt en wiegt een chihuahua in de kom van haar arm bergt ze een surrogaatbaby draagt dezelfde grijze vacht, aanhoort gedwee het kleutertoontje van zijn mensenmoeder en het beestje laat zich plotsklaps hangen zwijgend het snuitje omhoog starend naar die schaduw tijdens alle dagen van zijn leven Z I E KE N H U I S D A G E N hij verhing zich in de tuindraad te enthousiast gesprongendoor het naamplaatje aan zijn halsband blijven haperen, of met opzet – misschien stappen ook honden uit het leven zij haperde met haar zijden sjaaltje aan de liftdeuren en werd omhooggetrokken tot de grond contact verloor, haar benen fietsten nog minutenlang door de lucht, werkten haar ochtendroutine africhting krantenwinkel en bakker dat is toch een daadkrachtiger manier van sterven dan de mijne: halfgebreide dagen die over de rand van een mand liggen te wachten tot ze ooit afgewerkt, of niet jeukend, rafelend en gekrompen omdat ik ze heb gewassen met te veel wasmiddel op een te hoge temperatuur – het leven alsmaar in een wachtkamer
Meander Magazine
In september 2019 verscheen een uitgebreid interview met 3 gedichten in Meander Magazine. De onderwereld ik sta in het hoge grasvoor me marcheren grijze bomen in formatieeen donderslag rekketekt hageltegen mijn rug en benen ophopende bladeren stuurloos staar ik naar de ingangnu oncomfortabel vlot bereikbaarmensen als ik, zonder ouders, zonder kinderenstaan helemaal vooraan in de rij de wind trekt aan mewist het groen achter mijn orenik kijk naar het graf van mijn vader en weet:er is niemand over om me bij elkaar te harken ——————————————————————— Beknotvroeger omzoomden populieren de riviermet de wind mee bogen ze zichals geduldige legers over het waterzoals hij eertijds boog over mijn wieg het werd hen jarenlang vergund te groeienin een willekeurige richtingwieden beperkte zich tot het trimmenvan een verwilderde baard of snor op mijn vijfde verjaardag velde mijn vadervoor tien euro per uur de populierenik huilde om de oude bomen en de nieuwedie voortaan als ik moesten wortelen in een nette rijgehoorzaam als de groenten in zijn moestuin ——————————————————————— Neurologie ik negeer soms dat ik een patiënt benen bestijg dan veertien verdiepingenin de traphal van het ziekenhuisomdat de lift naar ziektes stinkt in het trappenhuis streeft een verpleegsternaar haar dagelijkse tienduizend stappeneen dokter gunt zichzelf drie verdiepingenom een broodje met krabsla te eten ik negeer graag dat ik een patiënt benbekijk in de wachtzaal de legostadaan mijn voeten rijdt een tramdaar beneden passeert het leven in de gang zoemt een elektrische rolstoelals een vastzittende bijeen infuus laat een sloffende mens uiten ik negeer dat ik een patiënt ben ik koop een fruitmand en een kaartjebreng een bezoek aan mezelf
(2016) Bloemlezing Het Gezeefde Gedicht, uitgeverij P.
De gedichten ‘Bezoek’ en ‘Het huis’ zijn geselecteerd en verschenen op de website van het Gezeefde Gedicht. Nu zijn ze ook opgenomen en intussen verschenen in de bundel het Gezeefde Gedicht, uitgegeven bij Uitgeverij P.
Bloemlezing ‘Een toon die in de stilte zoemt’, de 100 beste gedichten van de Turing Gedichtenwedstrijd.
2015 Het gedicht ‘Kat’ staat in de top 100 van de Turing Gedichtenwedstrijd Dit gedicht wordt opgenomen in de bloemlezing ‘Een toon die in de stilte zoemt, de 100 beste gedichten van de Turing Gedichtenwedstrijd 2015’ uitgegeven door Uitgeverij Gennep. Juryverslag: “Je hebt ‘catfish’, katten en katjes. De tweede categorie ziet die eerste graag zo de bek inzwemmen, de derde categorie laat los, ergens in het voorjaar als het tijd is. Dit voorjaar is geen vrolijk voorjaar – ook al is het tijd. Een aangereden kat ligt op het asfalt, de donzige katjes vormen een erehaag rond zijn stoffelijk overschot. Het wegdek treurt mee, plooit zijn mondhoeken de gracht in. Het is een prachtig beeld.” Kat ratelpopulieren zingen als brekende golvenruisen voorbij als suizend verkeerde straat sneeuwt dichtonder een kleed van pollen een kathedraal van bos welft zich over de wegbomen omhelzen elkaarvormen een erehaag over de lege vachtvan een kat op het asfalt het wegdek plooit zijn mondhoeken de gracht in
de Poëziekrant (2018)
Het gedicht Ruzie verschijnt in de Poëziekrant Roel Richelieu van Londersele en Charles Ducal over het gedicht Ruzie: “Een vruchtbare ruzie, zo blijkt, want een knap gedicht. “ “De manier waarop sinaasappels en ruitenwissers beelden van onze eigen gemoedsstemming worden…, zulke vondsten maken onze zeefdagen goed.” “ik wou dat ogen ook ruitenwissers hadden’, het is zo eenvoudig, zelfs kinderlijk, en tegelijk zo treffend geplaatst om het gedicht te laten scharnieren van impressie naar gevoel.” “De omkering is zo eigen dat we geen ogenblik een déjà-vugevoel hebben. Het zijn heel kleine, gewone dingen (fruit, kamerjas, lakens) die naar de slotstrofe voeren en net dat concreet-alledaagse maakt dat einde zo ontroerend omdat die enkele regels al dat klein-dagelijkse binnenzuigen in een groot verdriet. Ze zijn er de dragers van en doen dat op een subtiele, suggestieve wijze, honderd keer beter en sterker dan grote sentimentele woorden.” De ruzie ik stap uit mijn kamerjasde ochtend binnenin de straat schuifelt verkeerhet asfalt glanst een sinaasappel wordtvoor mijn voeten overredenen ik besef dat ookfruit slechte dagen kent ruitenwissers zwiepenals haastige metronomenregen tegen fietsers ik wou dat ogen ook ruitenwissers haddendat de tijd zich keerde,en zie sap stroomt weer de sinaasappel inhet fruit rolt in een boodschappentasen draagt zich naar de winkel de kamerjas omhelst mijn lijfik ga achterwaarts de trap oplakens kruipen naar mijn borst scheuren dichten zichlijm wordt opnieuw sterk,houdt ons bij elkaar
Gedicht ‘Vader’ verschijnt in het Gezeefde gedicht
In 2016 verschijnt ‘Vader’ in het online literair tijdschrift ‘Het gezeefde gedicht’ Vader sommige bomen spelen mikadoanderen strekken zich naar de hemelals drogende penselen hun kruin wijst naar elke windstreektekent vliegtuigstrepen in de luchtkleurt de wolken volgens seizoenen gomt bijtijds het canvas leeg gisteren schommelden twee meisjes,ratelend, als bladeren aan je takkenvandaag maakt met de twijgenvader van zwijgen zijn beroep
Gedichten ‘De ruzie & De diagnose’ verschijnen in Gezeefde gedicht (Maart 2018)
Maart 2018, De gedichten ‘De ruzie’ en ‘De diagnose’ verschijnen in het online literair tijdschrift ‘Het gezeefde gedicht.’ De diagnose Mijn lijf is een te wijd gebreide trui,door de gaten vliegt alleszonder kloppen of gêne binnen.Elke regendruppel wordt een bui. Mijn hielen stampen zich in de aardeik zink traag de wereld uitEr is altijd nog een bodemonder wat ik dacht dat de bodem was. Ik herleid pijntot een snifje in een zakdoek.Sommige mensen deugen enkel als compost.Ik weet dat. *** De ruzie ik stap uit mijn kamerjasde ochtend binnenin de straat schuifelt verkeerhet asfalt glanst een sinaasappel wordtvoor mijn voeten overredenen ik besef dat ookfruit slechte dagen kent ruitenwissers zwiepenals haastige metronomenregen tegen fietsers ik wou dat ogen ook ruitenwissers haddendat de tijd zich keerde,en zie sap stroomt weer de sinaasappel inhet fruit rolt in een boodschappentasen draagt zich naar de winkel de kamerjas omhelst mijn lijfik ga achterwaarts de trap oplakens kruipen naar mijn borst scheuren dichten zichlijm wordt opnieuw sterk,houdt ons bij elkaar
Mijn Azertyfactor, aan de slag met schrijftalent
Het gedicht ‘Bezoek’ verschijnt in dit origineel doe-boek. Mijn Azertyfactor bevat 25 teksten die de afgelopen jaren ’tip van de week’ waren op Azertyfactor. An Leenders (directeur Creatief Schrijven) over het gedicht Bezoek: ‘Poëzie is geconcentreerde taak. Een goed gedicht is voor mij een uitgebalanceerd, krachtig geformuleerd taalshot. Geen eenvoudige, hapklare brok, maar een gelaagd talig hoogstandje, dat je rustig laat smelten op je tong zodat alles smaken zich ten volle ontvouwen.” Femke Vindevogel schotelt ons met haar prachtige gedicht Bezoek zo’n heerlijk hoogstandje voor. Geen woord te veel, geen woord te weinig. En wat een beeldspraak: ‘ze magere uit haar kleren’ en ‘haar ogen zijn bestofte ramen.’ Een prachtige verwoording van ouder worden. Dit poëtisch pareltje smaakt voor mij zeker naar meer.” Vitakski (schrijver) over het gedicht Bezoek: ‘Kippenvel krijgt een lezer toch echt bij de lectuur van het korte maar krachtige poëem getiteld Bezoek, door Femke Vindevogel. Aanschouw dit vlekkeloze, elegante gedicht. Wie kan er neen zeggen tegen zulke strakke, tweebenige verzen, zoals die mogen doen denken aan de Benno Barnard van de vroege jaren negentig: een vorm die ademruimte schept, en rust voor de ogen, maar die tegelijk ook een verhoogde spanning in zich bergt; de obstinaat opdoemende witregels vergen telkens opnieuw een zekere sprong, waarna je nooit met zekerheid kan voorspellen waar je zal neerkomen. Het wegvallen van de leestekens werkt dan weer beklemmend, pragmatisch in plaats van idyllisch. En gelukkig geen al te abstracte begrippen in de tekst, wel allemaal tastbaarheden; bestofte ramen, planten, een laken -en, meest onvergetelijk, deze scherp zinssnede, instant classic: ‘ze magere uit haar kleren,’ helder als een De Conick (1944-1997), angstaanjagend als een Arends (1925-1974). Een snijdend gedicht over ouderdom en sterfelijkheid, ik huiver en buig het hoofd.” Bezoek gehoor was bezoek dat haar langzaam heeft verlaten haar ogen zijn bestofte ramen die iet meer kunnen gelapt waas werd een veel te goede vriend van haar grijze hoofd ze magert uit haar kleren de plooien van haar vel versneeuwen in het laken ik schenk alle planten aandacht voeding water
Literair tijdschrift Tirade (2018)
In 2018 verschijnt het kortverhaal ‘Voddenvader’ in het literaire tijdschrift Tirade. Voddenvader Tijdens de scheiding ging het naast de verdeling van het meubilair vooral over de verdeling van ons kind. Omdat je een meisje van elf niet als een bed in tweeën kunt zagen, stelde mijn ex-vrouw een pro-Deoadvocaat aan. Die dwong co-ouderschap af tot mijn dochter de leeftijd van twaalf zou bereiken; de wettelijke leeftijd om zelf een keuze te maken. Alsof je ooit klaar kán zijn om te kiezen tussen een vader en een moeder. Mijn ficus verloor prompt drie bladeren toen ik het mailtje met deze beslissing voorlas —stilzwijgend protest in mijn plaats. Zelf bezit ik geen talent om in discussie te gaan. Het kwam er dus vooral op aan om punten te scoren. Letterlijk, want Ella had van haar moeder een schriftje gekregen met twee kolommen, getiteld mama en papa. Daaronder twintig centimeter niemandsland waar ze pro’s en contra’s moest noteren. De kolommen bleven leeg. Ella wilde niemand kwetsen. Na vier weken begroef ik het schrift onder een hoop groenafval. Om Ella te sussen beloofde ik dat ze nu eindelijk een huisdier mocht kiezen. ze slaakte een vreugdegilletje en sprong in mijn armen. Mijn ex had een hekel aan harige dingen. De kat van de buren had ze steevast ‘bacterie-op-poten’ genoemd. In de laatste maand van ons leven samen joeg ze het beest met een langgerekte kreet en een bezemsteel de tuin uit. Ik had geprotesteerd, haar proberen te kalmeren. Zij harpoeneerde de bezemsteel erachteraan. Na die aanslag streek ze haar kapsel weer in de plooi en zei ze: ‘Soms is een harde aanpak nodig om duidelijk te maken dat iemand niet meer welkom is.’ Haar blik was ondertussen op mijn harige armen gericht. Konijn en Co verkocht naast vissen en vogels ook cavia’s, katten, konijnen en puppy’s. Pluizige beestjes waarvan vacht aan broeken en truien bleef kleven en die elke week bewijs zouden leveren dat ik nu mijn eigen beslissingen nam, maar nee: Ella spurtte naar de visafdeling en bombardeerde een clownvis tot haar best friend forever. ‘Je moet een groot aquarium kopen,’ beval ze. ‘Little Nemo’s hebben een goed geheugen heeft de juf verteld. Hij mag zich niet vervelen.’ ‘Zou hij niet liever een vriendje hebben?’ Ze viel stil en keek langs me heen naar een onbestemd punt. ‘Nee. Soms blijf je beter alleen.’ Ik wist niet meteen iets te zeggen, concentreerde me dan maar op het gebroebel van de waterpompen, op de neprotsen en plastic palmbomen in de aquaria, maar vond niets om haar woorden onder weg te moffelen. Ze nam mijn hand en trok me mee naar een verkoper, lachte me bemoedigend toe. Ik kocht een kingsize aquarium waarin een dolfijn paste. Er was een karretje nodig om het gevaarte naar mijn auto te rijden. Tijdens de drie kilometer lange rit naar huis staarde Nemo me vanuit zijn zakje met water onafgebroken aan. Vissen hebben geen oogleden. Ik beeldde me in hoe het zou zijn om dag en nacht de wereld te moeten aanschouwen en huiverde. Er waren veel dingen waarvoor ik mijn ogen sloot. Voor dode beesten langs de weg bijvoorbeeld. Voor de hoofdschuddende blik van mijn ex telkens ze Ella bracht. De beginnende vetkwabben aan de onderkant van mijn bovenarmen. Mijn kalende kruin. Het ophopende vuil in de hoeken van mijn huis. De afgebeten nagelvelletjes achter mijn zetel. Ik was blij dat ik geen vis was. ‘Het aquarium is supergroot,’ zei Ella tegen Nemo. ‘Als er een hittegolf komt, kunnen we samen zwemmen.’ Ik verjoeg de gedachte van mezelf met een vissenkop door hard op het gaspedaal te trappen. Het zakje water en Nemo klotsten mee met de storm van mijn gedachten. Die avond las Ella voor uit Harry Potter. Elke reactie van Nemo interpreteerde ze als een teken van begrip. ‘Zie je, hij vindt het ook spannend!’ riep ze meermaals in vijf minuten. Vlak voor het slapen gaan liet ze drie schaars geklede barbiepoppen in het water zakken en zei ze: ‘Ik ben zo blij, papa. Nemo begrijpt me. Hij is mijn beste vriend.’ Mijn hart had bij die woorden triomfantelijk geroffeld. Toen ze in haar bed lag, nam ik een foto van Nemo en postte die op Facebook. Onze nieuwe aanwinst in sexy gezelschap. Ik vroeg me af hoelang het zou duren vooraleer mijn ex het bericht te zien kreeg. Nog voor die gedachte koud was trilde mijn smartphone zich een hersenschudding. Een record. Mijn smartphone lichtte kort op en doofde uit. De oplader kon ik niet vinden. Misschien was dat nog het beste. Ik moest gaan slapen. Traag schikte ik mijn kleren over de stoel naast mijn bed, me intussen afvragend waar de oplader was. Het doet er niet toe, zei ik tegen mezelf. Wat daar in die mailbox zit is oud nieuws, nog meer van hetzelfde. Gezaag en gezaag in het kwadraat. Nu moet je slapen, morgen weer vroeg op. Ik stak mijn wijsvinger in de lucht, speelde een schooljuffrouw die een stoute jongen waarschuwt. Gehoorzaam ging ik op mijn rechterzij liggen, één arm onder mijn kussen, de andere uit gewoonte op mijn helft van de matras. Verdomme, zei ik en ik ging dwars liggen, claimde het volledige bed, dat nu van mij alleen was. Denk aan iets leuks, dacht ik en ik dacht aan iets leuks. Het hielp niet. Mijn gedachten waren niet van plan om te gaan slapen. Ik herinnerde me waar ik de oplader had gelaten (op de koelkast) en kroop uit mijn bed. Mijn ex had niet gereageerd, althans niet op het internet. Ze had haar woede gebundeld tot een sms die zo lang was dat hij me bereikte in zeven delen. Op Facebook had een zekere Cindy008 (blonde single op zoek naar een alleenstaande vader) een reactie onder mijn bericht gepost. Beste dierenbeul, je thermometer geeft maar 12 graden aan! Clownvissen hebben warm zout water nodig!!!!!!! Daarna een arsenaal aan duivelsgezichtjes en treurende smileys om haar gelijk te bevestigen. Mijn hart struikelde in mijn borst. Vloekend denderde ik de trap af, maar ik wist dat het te laat was. En inderdaad. Nemo dreef zieltogend op zijn zij. Hij keek me treurig aan, nog met één vin in het leven. Shit, stuurde ik naar Cindy008. Ze was nog wakker. Zijn de ogen troebel? Ja dus. Het beest gaat dood. Stop hem in een bakje water en doe dat in de diepvries. Dat is de humaanste manier om hem te doen inslapen. Ik zette een stap achteruit. Snel wiste ik Cindy008 uit mijn schatlijst. Vrouwen die zo vlotjes over zulke informatie beschikten deden me te veel aan mijn ex denken. Toch wandelde ik richting keuken. In het donker van mijn gang bleef ik staan. Verderop haperde het neonlicht boven het fornuis. Alle kleuren zogen zich uit het huis. Wat nu? vroeg ik hardop aan mezelf. In mijn verbeelding echode mijn stem tegen de tegelmuur van een mortuarium dat ooit mijn keuken was. Ik hervond mijn adem. Gewapend met het kleinste keukenvergiet haastte ik me terug naar de woonkamer. Ik schepte Nemo uit het aquarium. Stilletjes lag hij op zijn rug, zijn lippen op elkaar geperst. Na een paar seconden knipoogde hij. Ik interpreteerde dat als een bewijs dat ik goed bezig was, liet hem in een met warm water gevulde voorraaddoos van Ikea glijden en goot er twee handen zout bij. Er kwam geen verbetering in zijn toestand. ‘Idioot’, zei ik. Of dat tegen Nemo of mezelf was wist ik niet zeker. Vijf minuten later maakte ik een doodsbed op tussen een diepgevroren pizza Hawaï en een pot kiwi-ijs. Dat was hopelijk tropisch genoeg om zonder stress uit het leven te glijden. Het neonlicht haperde weer, feller nu, een morsecode vol verwijt. In de spiegel naast de koelkast stond ik oog in oog met een lijkbidder. * Ella zat op het tapijtje voor de televisie. Gebiologeerd staarde ze naar het scherm. De vallende plastic steentjes werden becommentarieerd door een presentator wiens overdreven opgewonden verslaggeving deed vermoeden dat hij de rest van het jaar van keukentafel tot voordeur had geleefd om krachten te sparen voor deze heuglijke dag. De jeugdige bouwers op wie de camera zo nu en dan inzoomde vielen elkaar huilend in de armen toen een cirkel met dominostenen openwaaiende tot een lotusbloem. Ik haatte Domino Day even hard als ik mijn ex haatte — beiden deden zich belangrijker voor dan ze waren. Ella schoot recht en wees naar het televisiescherm. ‘Kijk!’ Een hoge muur dominosteentjes brokkelde af en onthulde en aquarium vol koikarpers. Onbewust keek ik richting keuken. Daar staarde Nemo me vanachter de diepvriesdeur meewarig aan. Ik veegde over mijn voorhoofd en trachtte mijn gedachten te ordenen. Drie meter verder zwom Nemo II tussen de barbiepoppen. Die ochtend, nog voor de straat wakker werd, had ik aan de deur van Konijn & Co staan wachten tot het rolluik omhoogging en de lichten aanfloepten. Mijn dochter alleen thuis, slapend nog, in de nabijheid van een leeg aquarium waarin het water opwarmde tot tropische temperaturen. Ik was een voddenvader. Nemo II was iets levendiger dan zijn voorganger, maar dat had Ella nog niet opgemerkt. Nóg niet… Ik trok snel een familiezak Bugles Chips open en zette die voor haar neus. Domino Day bereikte een hoogtepunt. De presentator kondigde aan dat het belangrijke moment aangebroken was. ‘Meer dan vier miljoen stenen zijn gevallen!’ schreeuwde hij met een rood aangelopen kop. ‘Dames en heren, het wereldrecord kan elk moment verpulverd worden.’ Ella sprong in de sofa van opwinding. Ze was hyper. Bedtijd was inmiddels ruimschoots overschreden. Geen van ons beiden stoorde zich daaraan. Life is short, break the rules, zei Mark Twain en ik gaf hem gelijk, want kijk: op dat gezichtje oprechte vreugde. Haar armen en benen wisten duidelijk nog niet dat er beperkingen waren aan de menselijke souplesse. Er zat vuur in dat kind. In alles was ze de tegenpool van mijn ex, en dat deed me plezier. Glimlachend ging ik naast haar zitten, tot de laatste dominosteen tegen de grond ging. Tegen die tijd was Ella in slaap gesukkeld. Haar dromen op mijn schouder. Zo dicht dat ik ze bijna kon horen. Het was ons ritueel: ik droeg haar naar boven en zij veinsde dat ze niet wakker werd. Ik stopte haar in, stak haar nachtlampje aan en kuste haar goedenacht. Ik was geen bacterie-op-poten. Dat wilden beiden uit alle macht bewijzen. Om half een die nacht strooide ik een handjevol voedselvlokken in het aquarium. Nemo II trok een pruillip, alsof ik hem stront gaf in plaats van samengekoekte meelwormen. ‘Komaan, hop hop. Eet iets!’ zei ik aanmoedigend. Het licht van de straatlantaarn voor de deur haalde mijn voeten aan. Ik rukte de gordijnen beter dicht en draaide het lijstje boven de televisie met de fotokant naar de muur. Hier hadden mijn ouders niets mee te maken. Nemo II kwam tot leven. En hoe. In de vijfde versnelling schoot hij naar de blonde Barbie om een vlok op haar neus te pakken te krijgen. Althans, zo leek het toch eerst. Na tien keiharde stoten tegen haar voorhoofd begon ik hem te verdenken van vrouwenhaat. Zelfs toen de blonde breed glimlachend achteroverviel, hield hij niet op. Hij blééf stompen. Toen hij zag dat ze hem lag uit te lachen, richtte hij zich op haar bikini. Met getuite lippen rukte hij het stukje textiel naar de vernieling. Het zag er allemaal erg fout uit. Ik keek over mijn schouder. Er waren geen getuigen. De knul in de dierenwinkel had er toch iets over gezegd. Iets over agressie en overdreven territoriale neigingen. Ik had er smakelijk om gelachen. Nemo II kwam op adem. Roerloos zweefde hij naar het midden van het aquarium. Ik drukte mijn neus tegen het glas. Gedwee zwom hij naar me toe. We speelden tien seconden neuzeneuze. Kort zwiepte hij met zijn staart, als een schoothondje dat blij was om zijn baasje te zien, of dat dacht ik toch. Vervolgens schoot hij weer achteruit. Een duikboot die zich terugtrok uit vijandige wateren. Nog één keer met de lippen tuiten, een laatste teug zuurstof, een laatste staartzwiep en hij katapulteerde voorwaarts, stortte zich op kamikazeachtige wijze te pletter tegen het glas dat tussen ons in stond. Een licht tikje en een paar golfjes, meer stelde zijn dood niet voor. Nemo II maakte slagzij en dreef naar het midden. De voorkant van zijn kop ingedrukt. In de weerspiegeling van het aquarium zag ik opnieuw een lijkbidder. Mijn dochter had gelijk. Soms blijf je beter alleen.