In Tirade nr 473, jaargang 63 (november 2019) verschenen 7 gedichten: Genetica, Plooibaar, Het Ongeluk, Begrafenis, Wegwerpbeker, Volgzame Liefde, Ziekenhuisdagen

G E N E T I C A
en zo arriveerde ik als eerste
bij de dokter en kon ik het niet laten
achterwaarts naar binnen te wandelen
printte ik mezelf in de gevallen sneeuw
alsof ik alvast de vrijheid tegemoet wandelde
met vlokken groot als handpalmen
die me blinddoekten en de diagnose uitwisten
want wit is geen kleur, het is een mist in hoofd en oren
een leegte waarin alles verslakt en vergeet
een afwezigheidsbriefje is overbodig
winterdagen nemen sowieso vakantie
bij de bakker liggen felroze donuts op het rek
waarop de poedersuiker die ook buiten rondwaait
P L O O I B A A R
er woont een hond in mijn kat
hoe ze zich oprolt als een hotdog
op koude dagen voor de tochtspleet
uitgestrekt aan de achterdeur slaapt
met een half oog aanschouwt ze het leven
zomer waait samen met het afval voorbij
poëzie ligt soms gewoon te zonnen
op de vensterbank denk ik terug
aan toen we ook nog buigzaam waren
de kleine zetel waarin we ons plooiden
en pasten, als de kat die in een te kleine doos
dag na dag het geluk vindt
H E T O N G E L U K
achter de ramen bewegen langzame schimmen
mijn benen schutteren, ik dwing ze vooruit
wandelend in hun schaduw tot onder de aarde
ik weet nog niet wie of wat ik daar zoek
een straatlantaarn knippert en slikt
het licht in, het is tijd om te gaan slapen
ik recht de kraag van mijn trui
wacht tot ik groen licht krijg
bij het kruispunt plooi ik me in de vorm
waarin hij werd gevonden, op mijn zij
met de hoekige ledematen van een trekpop tel ik
passerend verkeer, de uren naar de ochtend
B E G R A F E N I S
een das laat zich niet knopen, een sok verdwijnt
het strijkijzer wordt eerst niet warm, daarna te heet
een broek wrinkelt zich vol kreuken
de gootsteen verslikt zich in vergeten vaat
en loopt over, huilt in jouw plaats
je draagt twee truien en je grootste jas
moffelt je druilerige hart weg
slaat met je vuist op het aanrecht
tot het verdriet in een zakdoek past
je stapt over de drempel en vertrekt
de zoveelste trede in een afscheid
je sleutels verdrinken in het riool
fietsbanden lopen samen met je leeg
de overweg blijft langer dicht dan anders
en verkeerslichten kiezen eensgezind voor rood
dagen als deze moeten van zichzelf gered worden
ze moeten vroeg naar bed, thee met honing drinken
bingewatchen op Netflix en een frisse neus halen
in de wind gaan staan, als een straaljager voorbij vliegen
of weer netjes op hun plaats waaien
W E G W E R P B E K E R
ik verslenter het voetpad
spoel in gedachten de ochtend verder
sla mijn vuisten fastforward voor me uit
en vecht tevergeefs met mezelf
drie geschoren coniferen leunen
in een kringetje naar elkaar toe,
overleggen als rugbyspelers
een strategie om me te verjagen
ik wacht aan het eind van mijn gestrekte armen
de toekomst staat voor me, ik geef die geen hand
te lang heb ik op haar gewacht
enkel een straatlicht knippert verbaasd
de wind speelt met de touwtjes van mijn jas
vuil vlucht de straat uit
wegwerpbekers en pampers vliegen de vrijheid tegemoet
ik wil ook een wegwerpbeker zijn
gewoon een klets koffie in mijn buik
om me compleet te voelen
V O L G Z A M E L I E F D E
en net als je denkt dat er hoop is
voor de mensheid zie je een vrouw
sloffen tussen de grauwe woonblokken
ze wandelt en wiegt een chihuahua
in de kom van haar arm bergt ze
een surrogaatbaby draagt dezelfde
grijze vacht, aanhoort gedwee
het kleutertoontje van zijn mensenmoeder
en het beestje laat zich plotsklaps hangen
zwijgend het snuitje omhoog
starend naar die schaduw
tijdens alle dagen van zijn leven
Z I E KE N H U I S D A G E N
hij verhing zich in de tuindraad
te enthousiast gesprongen
door het naamplaatje aan zijn halsband
blijven haperen, of met opzet
– misschien stappen ook honden uit het leven
zij haperde met haar zijden sjaaltje
aan de liftdeuren en werd omhooggetrokken
tot de grond contact verloor, haar benen
fietsten nog minutenlang door de lucht,
werkten haar ochtendroutine af
richting krantenwinkel en bakker
dat is toch een daadkrachtiger manier
van sterven dan de mijne:
halfgebreide dagen die over de rand
van een mand liggen te wachten
tot ze ooit afgewerkt, of niet
jeukend, rafelend en gekrompen
omdat ik ze heb gewassen met te veel
wasmiddel op een te hoge temperatuur
– het leven alsmaar in een wachtkamer